Het Pinksterfeest

Handelingen 1 : 4-8

De Bijbel kent drie pelgrimsfeesten; feesten waarop de Israëlieten naar Jeruzalem moesten komen om het feest van God daar te vieren. Deze feesten waren:

  1. Het Paasfeest.
  2. Het Pinksterfeest.
  3. Het Loofhuttenfeest.

Het Paasfeest en het Pinksterfeest waren aan het begin van de zomer, het Loofhuttenfeest was aan het eind van de zomer. In de Bijbelse tijd reisde men dan te voet naar de tempel in Jeruzalem om er offers te brengen. Op het Paasfeest werd ongezuurd brood geofferd, op het Pinksterfeest, als de tarweoogst rijp was, werd gewoon brood geofferd. De eerste broden van de opbrengst van de nieuwe oogst werden dan naar de tempel gebracht. De broden waren gebakken van nieuw meel. Het waren gerezen broden, dus met gist erin. Wij beperken ons nu tot de feesten aan het begin van de zomer. Omdat het Pinksterfeest aan het Paasfeest verbonden was, noemen wij hier eerst iets over het Paasfeest.

 


Het Paasfeest in de Bijbelse tijd

 

De feesten die wij gewend zijn om in onze taal "Paasfeest" en "Pinksterfeest" te noemen, hebben in de Bijbel eigenlijk andere namen. Het Paasfeest wordt in de Bijbel "Pesach" genoemd en het Pinksterfeest wordt in de Bijbel "Sjawoe'ot" (dat is: Wekenfeest) genoemd. Het is goed daar op te letten, omdat wij anders zouden kunnen denken, dat "ons" Paasfeest en "ons" Pinksterfeest de oorspronkelijke Bijbelse feesten waren. De gebeurtenissen die in het Nieuwe Testament op het Paasfeest en op het Pinksterfeest plaats hadden, hadden plaats op bestaande Joodse (dus: Bijbelse) feestdagen. Het Paasfeest en het Pinksterfeest bestonden al in de tijd van het Oude Testament.

 

Pesach werd en wordt in de tijd van de lente gevierd, als de lammetjes geboren waren en het land ingezaaid werd. Het was oorspronkelijk een feest dat herinnerde aan de uittocht van de Israëlieten uit Egypte. Het werd altijd op dezelfde datum gevierd: de veertiende dag van de maand Nisan. In de tijd van de Bijbel, toen er nog een tempel in Jeruzalem was, werden de lammetjes in de voorhof van de tempel als een offer geslacht. Het bloed werd naar het brandofferaltaar gebracht. Het vlees werd mee naar huis genomen en werd daar met het hele gezin gegeten. De maaltijd die dan gehouden wordt heet de "seder" (in Nederland wordt hij meestal "seider" genoemd), wat "orde" betekent. Tijdens deze maaltijd wordt de Haggada gelezen, dat is verhaal van Pesach. Het is dus het verhaal dat vertelt van de Israëlieten in Egypte, hun slavernij, hun redding nadat zij het bloed van het lam aan de deurpost gestreken hadden.

 

Het vlees van het lam werd met ongezuurd brood (matses) en bittere kruiden (maror) gegeten. De bittere kruiden herinnerden aan het harde en bittere werk dat de Israëlieten in Egypte moesten verrichten. Het ongezuurde brood, dat is brood dat geen tijd gekregen heeft om te rijzen, dus brood dat in haast gebakken is, herinnert aan de haastige uittocht van de Israëlieten uit Egypte. De huizen van de Israëlieten zijn eerder helemaal schoon gemaakt. Hierbij gaat het er vooral om dat alle broodkruimels (die gebruikt kunnen worden om nieuw brood te laten gisten en rijzen) uit het huis weggedaan worden. Deze broodkruimels worden "chamets" genoemd. Het lam herinnert aan het lam dat in Egypte geslacht was, terwijl het bloed van het lam aan de deurposten gestreken was. Het bloed aan de deurpost was het teken dat God deze deur kon overslaan bij de laatste plaag, waarbij de eerstgeborenen stierven. Aan dit "overslaan" ontleent het Paasfeest zijn naam. "Pesach" betekent namelijk "overslaan, overschrijden". Wij zouden zeggen: "Voorbijgaan".

 

Het Bijbelse Paasfeest duurt (tezamen met wat wij het feest van de ongezuurde broden noemen) acht dagen. Deze acht dagen eten de Joden geen voedsel dat op de een of andere manier gerezen of gegist is. Zij eten geen gewoon brood en drinken ook geen bier. Gedurende het feest mogen zij geen eten of drinken in huis hebben waar meelspijzen in gebruikt zijn. Daarom wordt vóór het Paasfeest het hele huis grondig schoongemaakt, zodat er niets in huis is dat als gist (chameets genoemd) gebruikt zou kunnen worden.

 

Het Paasfeest is een feest dat thuis gevierd wordt. De Bijbel geeft de opdracht, dat op dit feest de kinderen een belangrijke plaats moeten innemen. Zij moeten op dit feest namelijk vragen stellen. Om de aandacht van de kinderen vast te houden, wordt er veel van de verhalen gezongen. De jongste van de aanwezigen heeft nog een speciale opdracht: hij moet vragen wat het verschil is tussen deze avond en alle andere avonden.

 

Het Paasfeest herinnert aan de slavernij van de Israëlieten in Egypte en aan de bevrijding na de dood van het Paaslam. Het herinnert de Israëlieten er aan, dat zij nu geen slaven meer zijn, dat zij nu vrije mensen zijn en dat zij in echte vrijheid mogen leven. Zij zijn niemands slaven, zoals de Joden ook tegen de Here Jezus zeiden: "Wij zijn Abrahams nageslacht en zijn nooit iemands slaven geweest; hoe zegt Gij dan: gij zult vrij worden?" (Johannes 8:33)

 

Het was op dit feest dat de Here Jezus stierf en dit oude feest een nieuwe inhoud en een nieuwe invulling gaf. Hij Zelf was nu het Paaslam geworden. Ook het haastig gegeten brood verwees nu naar Hem, die in alle haast ter dood gebracht werd. Door Zijn bloed ging de verderfengel voorbij aan wie achter dit bloed wilde schuilen. Zo vonden mensen die slaven van de zonde waren, hun vrijheid. Jezus volgelingen zijn niemands slaven. Zij zijn bevrijd uit de macht van de zonde en bevrijd uit de greep van de duivel. Deze zegen, die de Here Jezus op het Paasfeest verworven had, zou op het Pinksterfeest van het Nieuwe Testament een opmerkelijk vervolg krijgen. De Here Jezus zou dan opnieuw iets bijzonders doen.

 


Tussen Pasen en Pinksteren

 

Hoewel de orthodoxe Joden buiten Israël twee keer een sederviering hebben, hebben de Joden in Israël slechts één sederavond. Op deze sederavond (buiten Israël op de tweede avond) wordt aan het einde van de seder begonnen met het tellen van de "omer". Vanaf het offeren van de eerste gersteschoof (zie Leviticus 23:10-24) tot de eerste oogst worden 49 dagen (zeven weken) afgeteld. Deze zeven weken vormen de verbinding tussen het Bijbelse Paasfeest en het Pinksterfeest.

 

Het woord "omer" is het Hebreeuwse woord voor "schoof". Voordat na Pesach de oogst begon, werd eerst door de priester een schoof (dus: een omer) gerst geofferd op het altaar van de tempel in Jeruzalem. Vanaf dat moment begon de telling van zeven keer zeven weken. Deze telling dankte zijn naam aan de schoof die geofferd was en heette daarom de "omertelling".

 

De tijd tussen Pasen en Pinksteren, die "de omertijd" genoemd wordt, is voor de Joden een tijd van droefheid. Het is voor de Joden een periode van rouw. De Talmoed vertelt, dat juist in deze periode in de tweede eeuw er een epidemie was waardoor velen stierven. In deze periode zijn door de eeuwen heen veel joden het slachtoffer geworden van vervolgingen. Bij de kruistochten werden juist in deze periode veel Joodse gemeenten uitgemoord. Daarom trouwen zij niet in deze periode en worden er ook geen feesten gegeven. In deze tijd gaan zij ook niet naar de kapper.

 

Er is één uitzondering in deze periode: de 33e dag van de omertelling. Op die dag zou de hiervoor genoemde epidemie tot staan gekomen zijn. Deze dag wordt "Lag Ba'omer" genoemd. Omdat Pesach ieder jaar op 14 Nisan begint, is deze 33e dag dus ook een vaste dag: 18 ijar. Deze dag is de enige dag in de omertijd waarop wel getrouwd mag worden.

 

De periode tussen Pasen en Pinksteren doet ons denken aan de tijd die de discipelen ook als een soort "rouwperiode" doorgebracht hebben. Eerst was er de rouw om de dood van hun Meester. Toen ze eenmaal overtuigd waren, dat Hij uit de dood was opgestaan en leefde, kwam er toch weer droefheid in hun hart, omdat hun Meester hen verlaten zou. Deze periode van droefheid eindigde pas toen ook de omertijd eindigde en het Pinksterfeest aanbrak.

 


Het Pinksterfeest in de Bijbelse tijd

 

In de Bijbel wordt het Pinksterfeest, Sjawoe'ot, dat is "Wekenfeest" ook "chag hakatsier" (dat is: het oogstfeest) of "chag habikoeriem" (dat is: het feest van de eerstelingen) genoemd. Ons woord "Pinksterfeest" of "Pinksteren" is de vertaling van een Grieks woord, dat "50e dag" betekent. Hoewel ons woord "Pinksterfeest" geen echt oud-Bijbels woord is, laat het iets zien van de dag waarop het viel: de 50e dag na Pasen. Vandaar dat in Handelingen 2:1 staat, dat de Pinksterdag (de 50e dag) "aanbrak". Voor het Pinksterfeest gelden geen bijzondere voorschriften, zoals wij zagen dat die op het Paasfeest geboden waren en zoals die op het Loofhuttenfeest ("Soekot" genaamd) gelden, als men in een loofhut (een "soeka") moet leven.

 

Zoals het Bijbelse Paasfeest en de 33e dag na Pasen altijd op een vaste datum vallen, zo is dat ook het geval met het Pinksterfeest. Terwijl voor de christenen Pasen en Pinksteren altijd op zondag zijn, is dat met deze Bijbelse feesten niet het geval. Ze kunnen op alle dagen van de week vallen, omdat ze aan een bepaalde datum gebonden zijn. Zo wordt het Bijbelse Pinksterfeest altijd op de 6e Sivan gevierd. Zoals de Joden buiten Israël twee dagen voor het Paasfeest uittrekken, zo doen zij dat ook voor het Pinksterfeest. In Israël wordt het Pinksterfeest echter altijd slechts op één dag gevierd.

 

Wij zagen, dat op het Paasfeest (Pesach) tijdens de sederviering begonnen wordt met het tellen van de omer. Zeven maal worden er zeven weken geteld. Als deze tijd beëindigd wordt, wordt de eerste tarweoogst binnengehaald. Op dat moment zijn er zeven weken voorbij en komt het nieuwe feest, dat "Wekenfeest" heet. Wij noemen dit het Pinksterfeest. Maimonides, de middeleeuwse geleerde (1155 - 1204), zegt over de omertijd: "Zoals je de dagen aftelt tot iets bijzonders, zo tellen we de dagen van Pesach, de uittocht, tot Sjawoe'ot, dat is de "mattan tora". Daarom is het tenslotte allemaal begonnen." Anders gezegd: het Paasfeest vindt in zekere zin zijn vervulling in het Pinksterfeest. Het Paasfeest moet op het Pinksterfeest uitlopen en er mee eindigen. Het Pinksterfeest is de bekroning van het Paasfeest. Juist de christen kan zich in deze beleving ongetwijfeld herkennen.

 


De betekenis van het Pinksterfeest in latere tijd

 

Toen er geen tempel meer was, kon het feest niet langer op deze manier gevierd worden. Er konden immers geen offers meer naar de tempel gebracht worden. Nu kreeg het Pinksterfeest een andere godsdienstige betekenis. Het is niet bekend wanneer deze nieuwe betekenis voor het eerst aan het Pinksterfeest gegeven werd. Het feest werd nu gevierd als een herinnering aan het krijgen van de Torah (de wet) op Sinaï. God gaf de Torah aan Zijn volk. Orthodoxe joden hebben op het Pinksterfeest nog altijd twee grote broden (galles), waarover de zegen (de b'racha motsie) wordt uitgesproken (de zegen over de broden "wordt gemaakt", zeggen de Joden). De broden zijn het symbool van de twee stenen tafelen waarop de Tien Geboden stonden.

 

Volgens de overlevering zeggen de Bijbelse gegevens ons, dat de Joden de Torah zeven weken na de uittocht uit Egypte kregen. Het Pinksterfeest, Sjawoe'ot, herinnert aan dit bijzondere moment toen God bij de Sinaï Zijn Woord aan Zijn volk gaf.

 

Eén van de bijzondere gebeurtenissen bij de wetgeving was het verschijnen van God in vuur. "En het gehele volk was getuige van de donderslagen, de bliksemstralen, het geluid van de bazuin en de rokende berg. Toen het volk het zag, beefde het en bleef van verre staan." (Exodus 20:18) "Dit is de zegen, waarmede Mozes, de man Gods, de Israëlieten voor zijn sterven gezegend heeft. Hij zei: de Here is gekomen van Sinaï en over hen opgegaan uit Seir; Hij is in lichtglans verschenen van het gebergte Paran en gekomen uit het midden van heilige tienduizenden; aan Zijn rechterzijde zagen zij een brandend vuur." (Deuteronomium 33:1,2)

 

Hier hebben wij twee teksten, die allebei iets bijzonders meedelen. Het is zo bijzonder, dat het in onze vertaling haast niet duidelijk te maken is. Het slot van de tweede tekst (Deuteronomium 33:2) is bij ons wat vreemd vertaald: "...aan Zijn rechterzijde zagen zij een brandend vuur." De vraag die bij zo'n vertaling gesteld kan worden is, of er ook een vuur bestaat dat niet brandt! De Statenvertaling zegt, dat God zo "Zijn heilige wet" bij het volk bracht. Dus niet een brandend vuur, maar een brandende wet. Rabbi Dr. A. Cohen in The Soncino Chumash vertaalt deze woorden als volgt: "Aan Zijn rechterzijde was een vurige wet voor hen." Als commentaar bij de "vurige wet" vermeldt Dr. Cohen het volgende: "Een wet die uit het midden van vuur en licht gegeven was, of een wet waarin barmhartigheid en gerechtigheid gecombineerd zijn." Rabbi Shmuel Yerushalmi vertaalt (in The Torah Anthology Meam Lo'ez) de laatste regel van dit vers als volgt: "Hij kwam van de heilige tienduizenden en bracht hun van Zijn rechterhand het vuur des geloofs." De bedoeling van deze woorden is om ons duidelijk te maken, dat God door Zijn heilige engelen vergezeld was, toen Hij Zijn wet aan de Israëlieten gaf. Dit zeiden Stephanus en Paulus ook, zie Handelingen 7:53 en Galaten 3:19. Zie ook Hebreeën 2:2.

 

Een Joodse vertaling van Exodus 20:18 (in de Hebreeuwse Bijbel is dit Exodus 20:15) luidt: "Alle mensen zagen het geluid, de vlammen, het geluid van de ramshoorn en de rokende berg. Het volk zag het en beefde. Zij stonden op een afstand." (Rabbi Yaakov Culi in The Torah Anthology - MeAm Lo'ez) Een andere Joodse vertaling luidt: "En al het volk zag de stemmen en de fakkels, het geluid van de sjofar en de rokende berg. Het volk zag het en beefde. Zij stonden op een afstand." (Rabbi A.J. Rosenberg in Judaica Press Books of the Bible) Hier gebeurde iets opmerkelijks. Het volk hoorde niet alleen het geluid, zij zagen het ook. En het vuur werd voor hen zichtbaar als vlammen. Het feit dat zij het geluid "zagen", betekent volgens de rabbijnen, dat zo zichtbaar werd wat uit de mond Gods kwam, namelijk Zijn Woord. De Mechilta d'Rabbi Ishmael gaat ervan uit, dat de Israëlieten de vurige letters van Gods stem zagen, waarmee de letters in de stenen tafelen gegrift werden.

 

Het is opmerkelijk om in de vertaling van Exodus 20:18 te moeten lezen, dat toen God de wet gaf, het volk "vlammen", "fakkels" zag. Als wij deze woorden vergelijken met het verschijnsel dat op de Pinksterdag van Handelingen 2 waargenomen werd, valt ons iets bijzonders op. In Handelingen 2:3 wordt gesproken over "tongen als van vuur". Hoewel wij bij het Pinksterfeest van Handelingen 2, mede door het "spreken in tongen" gewend zijn aan het woord "tongen" bij "tongen als van vuur", moeten wij ons toch realiseren, dat het woord "tongen" in dit verband eigenlijk geen normaal woord is. Vandaar dat "Het Boek" als volgt vertaalt: "Zij zagen iets wat op vuur leek; vlammen die zich boven ieder van hen verspreidden." In gewoon Nederlands moet je zeggen, dat er vlammen waren boven de hoofden van de discipelen. Nu hebben wij precies hetzelfde woord als het woord "vlammen" waarvan sprake was bij de Sinaï. Het wonder van de Sinaï, het teken van Gods aanwezigheid en Zijn openbaren aan de mensen werd herhaald in Handelingen 2. Dít was het grote wonder!

 


Het Pinksterfeest en Ruth

 

In de synagoge wordt op het Pinksterfeest, Sjawoe'ot een nacht lang de Torah bestudeerd. Ook wordt in de synagoge het boek (de rol, megillat) Ruth gelezen. Hiervoor kunnen de volgende redenen gegeven worden: 1. Het verhaal van Ruth speelt zich af tijdens de oogst, dat is dus rond het Pinksterfeest. 2. Ruth gaat over tot het Joodse volk en de Joodse godsdienst. Zij wordt een Jodin en aanvaardt daarmee de Torah als het Woord van God. Zij werd zelfs opgenomen in de lijn der geslachten die via koning David, wiens stammoeder zij was, zou uitlopen op de Messias. Het is begrijpelijk dat vrouwen die tot het Jodendom overgaan, vaak de naam Ruth kiezen als hun nieuwe naam.

 


Het Pinksterfeest in het Nieuwe Testament

 

In de vijftig dagen die aan het Pinksterfeest van Handelingen 2 vooraf gingen, hadden de discipelen in zekere zin ook een periode van rouw. In de eerste plaats was het de Bijbelse periode van de omertelling, dus de periode van rouw. In de tweede plaats waren daar voor hen als discipelen van de Here Jezus extra omstandigheden van rouw bij gekomen. Hun Meester was al voor het begin van de omertelling aan een afschuwelijk kruis gestorven, waardoor voor het Joodse volk, zoals de apostel Paulus dit later in Galaten 3:13 (op grond van Deuteronomium 21:22,23) uiteen zou zetten, duidelijk geworden was, dat hun Meester als een door God vervloekte misdadiger gezien moest worden. "Christus heeft ons vrijgekocht van de vloek der wet door voor ons een vloek te worden; want er staat geschreven: Vervloekt is een ieder, die aan het hout hangt." (Galaten 3:13) "Wanneer iemand een zonde begaat, waarop de doodstraf staat, en hij wordt ter dood gebracht en gij hangt hem aan een paal, dan zal zijn lijk gedurende de nacht niet aan de paal blijven, maar gij zult hem dezelfde dag nog begraven, want een gehangene is door God vervloekt en gij zult het land dat de Here, uw God, u als erfdeel geven zal niet verontreinigen." (Deuteronomium 21:22,23)

 

Hoewel zij later de geestelijke betekenis van deze vloekdood verstonden en begrepen, dat deze vloekdood nodig was, opdat de Here Jezus de vloek van de zonden van de mensen op Zich zou nemen, was Zijn vloekdood op dit moment voor hen nog frustrerend. Het moet een bittere ontgoocheling voor hen geweest zijn. Jezus tussen de misdadigers, hangend aan een vervloeking predikend kruis.

 

Daarnaast zaten zij met de grote vraag, wat de toekomst nu nog inhield. Als Jezus de Messias was, zou Hij het Messiaanse rijk brengen. Maar hun Meester sprak niet meer over een Messiaans rijk. Hij vertelde dat Hij naar de hemel ging. De droom van het machtige Messiaanse rijk ging in rook op. Het zou dan in later tijden, ja aan het eind der tijden wel eenmaal komen, maar daar hadden zij nu niets aan. Vandaar hun indringende vraag, zoals wij die in Handelingen 1:6 lezen. "Zij dan, die daar bijeengekomen waren, vroegen Hem en zeiden: Here, herstelt Gij in deze tijd het koningschap voor Israël?"

 

Het koninkrijk zoals de discipelen dit verwachtten kwam niet in die tijd. Eerst zou er iets heel anders komen: de periode van de Gemeente. God zou iets nieuws in het leven roepen, iets waarover de profeten in het Oude Testament niet gesproken hadden. Dit nieuwe kwam niet in de plaats van Israël, ook niet in de plaats van Israëls Messiaanse rijk. Israël bleef gewoon voor God bestaan. Israëls Messiaanse rijk zou ook nog zeker komen. Maar voordat dit Messiaanse rijk zou komen, zou God eerst iets heel bijzonders doen, waardoor mensen over de gehele wereld zouden horen van het grote nieuws, het grote heilsfeit, dat in Israël geschied was: de redding van verloren mensen uit alle landen van de wereld. En dat feit begon op het Pinksterfeest van Handelingen 2. God gebruikte dit Bijbelse feest dat de Joden ieder jaar vierden, om nu iets heel bijzonders te doen. Hij zond de Heilige Geest, opdat de Geest van God zowel de Joden die in Jezus geloofden tot andere mensen zou maken, alsook om allen die in Jezus geloofden bijeen te brengen, ongeacht of zij Joden of niet-Joden (heidenen) waren. De Heilige Geest zou iets heel bijzonders doen. De Heilige Geest zou deze mensen, die van nature niets met elkaar te maken hadden en die van nature ook niet "door één deur zouden kunnen" zó maken, dat zij een hechte eenheid zouden worden.

 


De doop in de Heilige Geest

 

Zo vond op de Pinksterdag uit Handelingen 2 de door de Here Jezus in Handelingen 1:5 aangekondigde "doop in de Heilige Geest" plaats. Vanaf dit moment zouden allen die in de Here Jezus geloofden een bijzondere eenheid gaan vormen: de Gemeente van Jezus Christus. Mensen die van nature als los zand aan elkaar zouden hangen, zouden nu ineens een echte en een hechte gemeenschap vormen. Het zou de Heilige Geest zijn die dit zou bewerken. Hoewel de Heilige Geest deze mensen tot een eenheid zou smeden, zouden deze mensen geen "eenheid in de Heilige Geest" vormen, maar een "eenheid in Jezus Christus". De Heilige Geest maakte hen één, maar deze eenheid werd bepaald door hun relatie tot de Here Jezus.

 


Vervulling van het Bijbelse feest

 

Zo werd, net als in de Bijbelse tijd, ook dit Pinksterfeest de kroon op het Paasfeest, ja het einddoel van het Paasfeest waarvan de Here Jezus het middelpunt was en waarin Hij centraal stond. Zoals in de Bijbelse tijd de omertijd geteld werd van Pasen tot Pinksteren, waarna het feestelijke Pinksterfeest gevierd werd, zo mochten de gelovigen nu ook met grote vreugde en blijdschap na Pasen op het Pinksterfeest bijeenkomen.

 

Zoals in de Bijbelse tijd het Pinksterfeest een oogstfeest was, zo was het Pinksterfeest van Handelingen 2 in geestelijke zin ook een oogstfeest. Het ging er nu niet om dat de oogst van het veld binnengehaald werd, het ging er nu om, dat de geestelijke oogst binnengehaald zou worden. Vanaf deze dag zou een grote oogst van mensen binnengehaald worden in de schuur van de grote Landman, zoals Johannes de Doper aangekondigd had: "Ik doop u met water tot bekering, maar Hij, die na mij komt, is sterker dan ik; ik ben niet waardig Hem Zijn schoenen na te dragen; Hij zal u dopen met de heilige Geest en met vuur. De wan is in Zijn hand en Hij zal Zijn dorsvloer geheel zuiveren en Zijn graan in de schuur bijeenbrengen, maar het kaf zal Hij verbranden met onuitblusbaar vuur." (Mattheus 3:11,12)

 

Vanaf de Pinksterdag van Handelingen 2 is er een grote oogst binnengehaald. De verschillende hoofdstukken van het boek Handelingen vertellen ons van deze oogst. Eerst kwam op de Pinksterdag zelf de oogst van Joden die in Jeruzalem bijeenwaren ter gelegenheid van het Pinksterfeest. Hoewel deze mensen niet alleen uit Israël afkomstig waren, maar ook uit andere landen, waren het wel allemaal Joden. Er bestond in die tijd nog geen toeristenindustrie. Het waren Joden en Jodengenoten uit de genoemde landen die voor het Pelgrimsfeest naar Jeruzalem gekomen waren om zo aan hun Bijbelse verplichting om op het feest in Jeruzalem te zijn, voldeden. Daarna werd de oogst binnengehaald uit Judea, Samaria en van de heidenen. Zo werden de woorden van de Here Jezus over Jeruzalem, Judea, Samaria en het uiterste der aarde vervuld (Handelingen 1:8).

 

De vurige tongen die zich op dit feest op de hoofden van de discipelen verspreidden, herinneren ons aan de Sinaï, waar God volgens de overlevering op de vijftigste dag na Pasen, dus op de dag die daarna als Pinksteren gevierd zou worden, met tekenen van vuur kwam en hen Zijn Woord, Zijn wet gaf. Wij zagen, dat er zowel bij de Sinaï als in Handelingen 2 sprake is van "vlammen". Toen God daar op de Sinaï verscheen, verklaarde Hij, dat Hij een bijzondere band aanging met de mensen die daar aan de voet van de berg stonden en de tekenen van het heilige vuur aanschouwden. God verklaarde, dat Hij hen aanvaardde als Zijn volk, als Zijn kinderen. Zo kwam God hier in Handelingen 2 opnieuw met een bijzondere boodschap, waarbij Hij verklaarde, dat allen die hun vertrouwen in de Here Jezus zouden stellen, door Hem als Zijn kinderen aanvaard zouden worden.

 

"Toen leidde Mozes het volk uit de legerplaats God tegemoet en zij stelden zich op onder aan de berg. En de berg Sinaï stond geheel in rook, omdat de Here daarop nederdaalde in vuur..." (Exodus 19:17,18a) Aan de voet van de Sinaï werden alle mensen tot één volk gesmeed: het volk van God. Hier kwam God bij hen en openbaarde Hij Zich aan hen als hun God.

 

Zoals de Joden vanaf dit moment op de Sinaï een heel bijzonder boek van God ontvingen: Tenach, wat wij "het Oude Testament" noemen, zo kregen de discipelen en allen die met en na hen in de Here Jezus zouden geloven ook een heel bijzonder boek: het Nieuwe Testament. Terwijl in het Oude Testament God de geschiedenis en de leefregels voor het volk Israël gaf, gaf Hij in het Nieuwe Testament de geschiedenis en de leefregels voor de Gemeente van Jezus Christus. Hiermee zijn het Oude- en het Nieuwe Testament niet twee tegenstrijdige boodschappen geworden, maar is het Nieuwe Testament een aanvulling op de boodschap van het Oude Testament.

 


Het is ook voor ons een feestelijk gebeuren!

 

Voor ons als christenen moet het een duidelijke zaak zijn, dat God als "datum" voor het sterven van de Here Jezus een feestdag koos: Pesach. Het feest dat herinnerde aan het einde van de slavernij, bevrijding en een nieuw leven als vrije mensen. Zo ook koos God als "datum" voor de uitstorting van de Heilige Geest en de vereniging van de volgelingen van de Here Jezus in de Gemeente opnieuw een feestdag: Sjawoe'ot. Op dit feest ging de Heilige Geest feestelijk aan het werk om de gelovigen tot een bijzondere eenheid te smeden. En hoewel dat op dat moment met de toenmalige gelovigen in een enkel ogenblik een feit geworden was, is de Heilige Geest met dit werk doorgegaan tot op de dag van vandaag. Iedere keer als iemand tot geloof in de Here Jezus komt, wordt hij door de Heilige Geest toegevoegd aan de Gemeente. Christenen danken hun onderlinge eenheid niet aan hun opvattingen over liturgie of aan de wijze waarop zij hun kerken bouwen. Christenen zijn door de Heilige Geest tot een eenheid gesmeed, omdat deze mensen allemaal dezelfde visie hebben op de Here Jezus, op Wie Hij is en wat Hij voor hen gedaan heeft. Wat een zegen is het, dat ook wij, door de Heilige Geest, tot deze gemeenschap van de Here Jezus mogen behoren.