Een nieuw jaar, God zal ons ook in het nieuwe jaar bewaren

Psalm 121 is één van mijn lievelings Psalmen. Het is voor mij een Psalm van bemoediging en vertroosting. Het is een Psalm, waarin God bepaalde beloften aan het volk Israël doet, waarvan ik weet, dat deze beloften ook aan u en mij gedaan worden. Als God belooft, dat Hij voor Israël zal zorgen en Israël zal bewaren, weet ik, dat Hij ook voor u en mij zal zorgen en ook ons zal bewaren. Ik wil deze Psalm toepassen op ons allemaal - en dan met betrekking tot het voorbije jaar en tot het komende jaar. Zo mag deze Psalm een terugblik op het voorbije jaar geven en een visie voor het komende jaar zijn.

 


"Zie, de Bewaarder van Israël sluimert noch slaapt." (:4)


Dit vers begint met het eenvoudige, doch veelzeggende woordje "zie". Hiermee wordt duidelijk gemaakt, dat onze aandacht gevraagd wordt voor wat verder in dit vers gezegd wordt. Wij worden opgeroepen om goede aandacht te besteden aan wat God hier tot ons zegt. Als God ons door middel van dat kleine woordje "zie" oproept om extra goed op te letten op wat Hij ons te zeggen heeft, kunt u ervan verzekerd zijn, dat er echt iets bijzonders van God tot ons komt.

Meerdere keren komt dit kleine woordje "zie" zowel in het Oude- als in het Nieuwe Testament voor bij zeer belangrijke teksten.
Ongetwijfeld zullen velen moeten denken aan de woorden van Johannes de Doper: "Zie het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt." (Johannes 1:29) Anderen dachten misschien aan de uitroep van Pilatus: "Zie de Mens." De Bijbel eindigt zelfs heel bijzonder, als wij de Here Jezus horen zeggen: "Zie, Ik kom spoedig."

Als in deze Psalm het woordje "zie" klinkt, is dat om duidelijk te maken, dat God de Bewaarder van Zijn volk is en dat Zijn ogen dag en nacht open zijn en op ons gericht zijn. Elia dreef eens de spot met de Baälpriesters en opperde de mogelijkheid, dat hun god in slaap gevallen zou zijn - misschien een middagdutje - of dat hij op reis zou zijn en daarom "niet thuis gaf". De God van Israël geeft nooit "niet thuis". Hij slaapt nooit. Hij knapt nooit even een uiltje. Onze God is altijd wakker en is altijd alert.

In Psalm 44 wordt de vraag gesteld: "Waak op! Waarom slaapt Gij, Here? Ontwaak! Verstoot niet voor eeuwig! Waarom verbergt Gij uw aangezicht, vergeet Gij onze ellende en verdrukking?" (Psalm 44:23,24) Slaapt God dan echt? In onze Psalm wordt het antwoord op deze vraag gegeven. Ibn Ezra meent, dat de vraag of God slaapt niet door de Israëlieten gesteld wordt, maar dat de vraag door Israëls vijanden gesteld werd. Zoals Elia suggereerde dat Baäl weleens kon slapen, zo suggereerden nu de heidenen, dat God zou slapen.

Overigens wordt in Psalm 44 het antwoord ook reeds in deze verzen gegeven. De Hebreeuwse dichtkunst is niet als de onze: de laatste woorden van de zinnen rijmen niet. De Hebreeuwse dichtkunst betekent, dat de tweede regel iets zegt ter aanvulling op of in contrast met de eerste regel. Dat kan ook dat het ene vers iets zegt over het vorige vers.

In Psalm 44:23,24 blijkt ook, dat het 24e vers verduidelijkt wat in het 23e vers gezegd werd. Daar werd de vraag gesteld of God sliep. Het antwoord blijkt ontkennend te zijn. God sliep niet, maar Hij had Zijn aangezicht voor Zijn volk verborgen. Het leek alsof God sliep, maar dat was maar zoals het leek. In werkelijkheid sliep Hij niet. Hij waakte en leed mee met Zijn volk. In al hun benauwdheid was ook Hij benauwd (Jesaja 63:9). Hij hield echter Zijn aangezicht voor hen verborgen.

Deze Psalm wil ons enkele bijzondere lessen leren:

  1. God is bij je, waar je ook bent. Het maakt niet uit of je thuis bent of op reis. God is bij je.
  2. God is bij je - het maakt niet uit wat het is: dag of nacht, morgen, middag of avond. God is er altijd. Hij staat je steeds terzijde.
  3. God is niet als een toeschouwer bij je, maar juist als je grote Helper. Hij beschermt je tegen de machten van de boze en Hij waakt over je ziel.
  4. God is bij je en zorgt voor je of je thuis komt of juist je huis verlaat. Het maakt niet uit waarmee je bezig bent: God is altijd aanwezig. Er zijn joden die de Naam JHWH vertalen als "de altijd paraat blijvende". Ja, God is altijd paraat.

Als wij terugkijken naar het jaar dat achter ons ligt, zien wij waarschijnlijk onbegrijpelijke gebeurtenissen in ons leven. Wij begrijpen niet waarom ze moesten gebeuren en hoe ze konden gebeuren. We staan met de mond vol tanden. Er zijn zoveel raadsels. Bij dit alles is er één zekerheid: God was er ook. We waren niet alleen. Hij was bij ons en Hij bleef voor ons zorgen. Hij bleef ons bewaren.

 


"De HERE is uw Bewaarder, de HERE is uw schaduw aan uw rechterhand." (:5)


Het woord "bewaarder" is de vertaling van het Hebreeuwse woord sjomer. Het heeft verschillende betekenissen. Het verwijst naar de wachter op de muren, die waarschuwt als er onraad is (brand of vijand). Het verwijst ook naar de wachter over de schapen, die zorgt voor de veiligheid van zijn schapen. Hij waakt over hen. Regeringsleiders kunnen weleens zeggen: "Gaat u maar rustig slapen." Welke garantie heb je dan? God zegt ook "Ga maar rustig slapen". Dat kan Hij zeggen, omdat Hij Zelf geen oog dicht doet en doorlopend over ons waakt. Het woord sjomer komen wij in onze taal tegen als "smeris", een ander woord voor politieagent. God is als een politieagent, die over je waakt en voor je veiligheid zorgt.

God is ook de schaduw aan onze rechterhand. Dit is een Hebreeuwse uitdrukking, die in onze taal niet overkomt. Misschien helpt het, als wij het als volgt omschrijven: zoals je schaduw niet van je wijkt, zo wijkt God niet van je. Laten wij op kinderlijk eenvoudige manier eens aan deze gedachte denken. Als kind - en ik denk, dat veel kinderen dit hebben - ontdekte ik op een dag, toen de zon scheen, dat er "iets" met mij meeging. Als ik naar links of naar rechts ging, als ik liep of stil stond, er was steeds een rare vlek op de grond. Ik weet nog, hoe ik als kind probeerde mij van die rare vlek te bevrijden. Als ik liep en die vlek ging mee, stond ik gauw ineens stil in de hoop, dat die rare vlek verder zou gaan. Ik vond het zo gek. Die vlek wist niet, dat ik ineens zou stilstaan en toch stond hij gelijk met mij stil. Zelfs als ik een sprongetje maakte, sprong hij ook. Als ik na even stil gestaan te hebben ineens hard ging lopen, zette hij het ook op een lopen. Die rare vlek deed me nog na ook. Als ik een hand omhoog stak, deed hij het ook. Hij was niet alleen bij me, hij deed precies hetzelfde als wat ik deed. O, wat heb ik mij als kind geërgerd aan die irritante vlek op de grond naast mij, mijn schaduw.

Misschien kan de volgende tekst een en ander nog wat verduidelijken: "Indien de HERE welgevallen aan ons heeft, dan zal Hij ons in dit land (Kanaän) brengen en het ons geven, een land, dat vloeit van melk en honig. Alleen, weest dan niet opstandig tegen de HERE, en gij, vreest het volk van het land niet, want zij zijn ons tot spijs, hun schaduw is van hen geweken, en de HERE is met ons; vreest hen niet." (Numeri 14:8,9)

Wat betekent "de schaduw" in deze tekst? Deze tekst zegt letterlijk, dat zij, de Kanaänieten, hun schaduw kwijt zijn en dat zij tot brood voor de Israëlieten zullen zijn. Het wordt door rabbi Yitzch¬ok Magriso in Me'am Lo'ez vertaald, dat zij hun "bescherming" kwijt zijn, waardoor ze nu een "prooi" voor het leger van Israël zijn. Het is een gedachte, die te maken heeft met het manna in de woestijn. Van het manna zegt de Bijbel: "Zij nu verzamelden het elke morgen ieder naar zijn behoefte; maar als de zon heet werd, smolt het." (Exodus 16:21) Zo lang de zon achter de bergen was en er een schaduw over het manna lag, dat het manna beschermde tegen de hitte van de zonnestralen, was het manna beschikbaar. Als de schaduw van de bergen verdween en de zon op het manna kon schijnen, dan verdween ook het manna.

Het manna leerde, dat er bescherming was, zo lang er een schaduw over lag. Zodra de schaduw verdwenen was, was de bescherming weg. In zekere zin past de Bijbel dit beeld op ons toe. Terwijl de Here Jezus het licht der wereld is, heeft Hij gezegd, dat wij ook het licht der wereld zijn, net zoals wij het zout der aarde zijn. Zo mogen we een andere gedachte ook op onszelf toepassen. Terwijl de Here Jezus het manna uit de hemel is, en Gods bescherming als een schaduw op Hem lag door de aanwezigheid van de Heilige Geest, geldt dat ook ons. Wij leven onder Gods schaduw, onder de schaduw van de Heilige Geest, onder Gods bescherming.

Gods Geest is als vleugels boven ons. Wij wandelen onder de bedekking van Gods vleugels. Deze bedekking is wel boven ons, maar ook onlosmakelijk aan ons verbonden. Daardoor gaat deze heerlijkheid altijd met ons mee. Zoals je schaduw onlosmakelijk aan je verbonden is, zo is Gods Geest onlosmakelijk aan je verbonden en gaat Hij altijd met je mee. Zodra wij de beschermende schaduw van Gods Geest zouden missen, zouden wij smelten, zoals het manna smolt in de zon. Rabbi Dr. A. Cohen (in The Soncino Books of the Bible) vertaalt de gedachte, dat de schaduw van hen geweken is met de volgende woorden: "Hun (mogelijkheid tot) verdediging is (van hen) weggenomen." Anders gezegd: "Ze kunnen zich niet meer verdedigen." Hij legt dit als volgt uit: "Het is of zij hun helm en schild weggelegd hebben, alsof zij willen zeggen, dat zij geen moed meer hebben om nog te vechten." Dit wil dus zeggen, dat als je schaduw geweken is, je je helm en schild kwijt bent en geen moed meer hebt om nog te strijden. Als wij deze gedachte toepassen op Psalm 121 betekent het, dat wij onze geestelijke kracht niet kwijt zijn. Wij hebben het schild des geloofs en de helm des heils, zoals Ephese 6 ons laat zien. Wij staan en strijden in de kracht van de Heer. Door het geloof zullen wij geestelijke overwinnaars zijn.

De Septuagint vertaalt de schaduw in Numeri 14:9 ook heel opmerkelijk. Terwijl er in het Hebreeuws staat, dat hun schaduw van hen geweken is, geeft deze vertaling: "Hun tijd is voorbij." Ja, dat is ook mooi als wij dit toepassen op Psalm 121: als Gods schaduw van je leven geweken is, is je tijd voorbij. Maar zo lang je hier bent, is Gods schaduw bij je en zo lang Gods schaduw bij je is, is je tijd niet voorbij. Hoe oud sommigen misschien ook zijn - we zijn trouwens allemaal weer een jaar ouder geworden - het doet er niet toe; onze tijd is niet voorbij. Wij hebben een doel en een taak als gelovigen. De vraag kan daarom gesteld worden, of in het voorbije jaar dit doel bereikt is en of wij in het komende jaar ons (opnieuw) beschikbaar stellen voor God, opdat Hij door Zijn Geest ons (opnieuw) bruikbaar kan maken voor Zijn heilige dienst.

 


"De HERE zal u bewaren voor alle kwaad, Hij zal uw ziel bewaren. De HERE zal uw uitgang en uw ingang bewaren van nu aan tot in eeuwigheid." (:7,8)


Velen zoeken hoofdzakelijk een lichamelijke bewaring door God. Zij zoeken dat God goed voor hun lichaam zal zorgen en hen iedere keer als zij ziek zijn, hen direct weer zal genezen. God belooft hier echter niet, dat Hij als een wacht bij hun lichaam zal staan, maar dat Hij hun/onze ziel zal bewaken.

Ons geloofsleven heeft niet te maken met een leven van voorspoed en geluk. Christenen kunnen ook ziek worden en veel tegenslagen en verdriet moeten verwerken. Dan ben je niet uit de hand van de Heer gevallen. Dan is Hij nog steeds bij je en is Hij toch nog steeds je Helper. Hij bewaart je ziel, ook als je lichaam door de ellende gaat. Hij blijft ook dan voor je zorgen en je begeleiden. Dat is de troost voor de gelovigen. Ook al is er strijd, moeite, zorg, beproeving, ellende, teleurstelling in je leven, ook al maakt satan het je moeilijk, je ziel is en blijft onaantastbaar en veilig bij de grote Beschermer. Zelfs als je ziek wordt of moet sterven, blijft God voor je ziel waken.

God bewaakt je uitgang en je ingang. De volgorde lijkt niet correct te zijn. Toch is het goed. Het maakte de Israëlieten duidelijk, dat als zij uitgingen ten strijde, dat de Here dan bij hen zou zijn. Hij zou er ook zijn, als zij na de strijd weer thuis terugkeerden. Wij hebben een prachtig voorbeeld hiervoor in het tweede Kroniekenboek. "Daarna geschiedde het, dat de Moabieten, de Ammonieten en met hen een deel van de Meunieten tegen Josafat ten strijde trokken... Toen werd Josafat bevreesd en besloot de HERE te raadplegen... ja, men kwam uit al de steden van Juda om de HERE te zoeken. Josafat ging te midden van de gemeente van Juda en Jeruzalem staan, in het huis des HEREN voor de nieuwe voorhof, en zei: HERE, God onzer vaderen, zijt Gij niet God in de hemel, heerst Gij niet over al de koninkrijken der volken? In uw hand is kracht en sterkte, niemand kan standhouden tegen U. Zijt Gij niet onze God... wij immers zijn niet opgewassen tegen deze grote menigte die tegen ons is opgerukt, en wij weten niet, wat wij doen moeten, maar op U zijn onze ogen gevestigd... Toen kwam in het midden der gemeente de Geest des HEREN op de Leviet Jachaziel... uit de zonen van Asaf, en hij zei: luistert, geheel Juda en inwoners van Jeruzalem en koning Josafat! Zo zegt de HERE tot u: weest niet bevreesd en wordt niet verschrikt voor deze grote menigte, want het is geen strijd van u, maar van God. Morgen moet gij tegen hen oprukken... Niet gij zult hierbij behoeven te strijden: stelt u op, blijft staan, dan zult gij zien, dat de HERE u de overwinning geeft... De HERE is met u. Toen boog Josafat zich neer met het aangezicht ter aarde, en geheel Juda en de inwoners van Jeruzalem wierpen zich neer voor het aangezicht des HEREN, om de HERE te aanbidden. En de Levieten, behorende tot de Kehatieten en de Korachieten, stonden op om de HERE, de God van Israël, met zeer krachtige stem te loven. De volgende morgen vroeg trokken zij uit naar de woestijn van Tekoa. En terwijl zij uittrokken, trad Josafat naar voren en zei: luistert naar mij Juda en inwoners van Jeruzalem, gelooft in de HERE, uw God, en gij zult bevestigd worden, gelooft in zijn profeten en gij zult voorspoedig zijn. Na het volk te hebben geraadpleegd, stelde hij mannen op, die de HERE een lied zongen en Hem loofden in heilige feestdos, terwijl zij voor de gewapenden uittrokken en zeiden: looft de HERE, want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid. Op het ogenblik, dat zij de jubel en de lof aanhieven, liet de HERE de Ammonieten, de Moabieten en de lieden van het gebergte Seir, die tegen Juda waren opgerukt, uit hinderlagen overvallen, en zij werden verslagen." (2 Kronieken 20:1-22)

Wat een wonderlijk leger moet dat geweest zijn om te zien. Terwijl normaal gesproken de echte vechtjassen voorop lopen, die in de strijd de aanval moeten inzetten, liepen hier priesters en levieten met muziekinstrumenten voorop en zij zongen ter ere van God. De zwaarden en de speren gingen niet vooraan in het leger, maar de zangers en de musici met hun instrumenten. De aanval werd ingezet in vertrouwen op God, Die de Bewaarder van Israël was. En toen wonnen ze nog ook.

Als God je uitgang en je ingang bewaakt, betekent het ook, zo heeft Redak gezegd, dat als de Israëlieten in ballingschap zouden gaan, God met hen mee zou gaan. Hij zou bij hen zijn in de landen van de verstrooiing. Hij zou daar bij hen blijven. Hij zou hen ook weer geleiden op de terugweg naar het eigen land.

Het gaat over de uitgang van onze ziel en de daarop volgende ingang. God is er als onze ziel vertrekt, als onze ziel ons lichaam verlaat. God is er ook als onze ziel de hemelse heerlijkheid binnen gaat. Zowel bij het vertrek van de aarde als bij de aankomst in de hemel zorgt God er persoonlijk voor, dat alles goed gaat. Hij bewaakt en bewaart ons.

Zo mogen wij ook het ene jaar uitgaan en het andere jaar ingaan. Daarbij weten wij, wat de Here Jezus ons beloofd heeft: "En zie, Ik ben met u al de dagen tot aan de voleinding der wereld." (Mattheus 28:20) Hiervoor had de Here Jezus eerder gebeden. "En Ik ben niet meer in de wereld, maar zij zijn in de wereld en Ik kom tot U. Heilige Vader, bewaar hen in Uw Naam, welke Gij Mij gegeven hebt, dat zij een zijn zoals Wij. Zolang Ik bij hen was, bewaarde Ik hen in Uw Naam, welke Gij Mij gegeven hebt, en Ik heb over hen gewaakt en niemand uit hen is verloren gegaan, dan de zoon des verderfs, opdat de Schrift vervuld werd." (Johannes 17:11-12)

Een vraag: denkt u dat de hemelse Vader dit gebed van Zijn Zoon verhoord heeft of denkt u, dat Hij deze vraag naast Zich neergelegd heeft? Ik denk, dat deze vraag niet moeilijk te beantwoorden is. De Heer is en blijft met ons, terwijl Hij de Vader gebeden heeft, dat de Vader ons zou bewaren. Ik weet het zeker, dat de Vader de Zoon niets zal weigeren, dus worden u en ik het komende jaar weer veilig bewaard.