Het heil is uit de Joden (Handelingen 3 : 17-26)

Waarover gaat het?

 

Het Griekse woord, dat bij ons als heil of redding vertaald is, is: soteria. Het betekent: redding, bevrijding, behoud, heil. Het verwijst naar veiligheid. Het maakt duidelijk, dat de gelovige gered is -van de straf op de zonde (de eeuwige verlorenheid), -van de macht van de zonde in zijn leven, -van de aanwezigheid van de zonde in zijn leven -en van het vreugde beleven aan de zonde.

Het voorzetsel dat met "uit" vertaald is, spreekt van een plaats waarvandaan iets gekomen is.

Hier zegt het dus, dat de redding die wij ontvangen hebben, bij de Joden vandaan gekomen is. Het wil zeggen, dat de redding door God eerst aan de Joden gegeven is en dat de Joden deze weer aan ons hebben doorgegeven. Het zegt dus, dat de Here Jezus als Redder voor de Joden gekomen is, en dat deze redding via de Joden weer bij de niet-Joden, dus ook bij ons, terechtgekomen is. Dat is duidelijke taal. De vraag kan gesteld worden, wat wij daarover nog meer in de Bijbel lezen.

 


Jezus, de Joden en het kruis


"Volksgenoten, ik weet dat u uit onwetendheid hebt gehandeld, evenals uw leiders. Zo heeft God echter in vervulling doen gaan wat hij bij monde van alle profeten had aangekondigd: dat zijn Messias zou lijden en sterven. Wend u af van uw huidige leven en keer terug tot God om vergeving te krijgen voor uw zonden." (Handelingen 3:17-19)

Letterlijk spreekt Petrus zijn volksgenoten aan met "Broeders". Daarmee spreekt hij vriendelijker en gemoedelijker dan dat hij eerder in dit hoofdstuk deed, toen hij de leden van het Sanhedrin verweet, dat ze bij Pilatus Jezus verloochend hebben (:13, zie :13-15). Gelijktijdig maakte hij toen duidelijk, dat Jezus "de Knecht" was, dat is degene die als Knecht van de Heer in de profetie van Jesaja aangekondigd was. Ook maakt hij duidelijk, dat de Joodse leiders - zonder dat zij dit wisten - in de weg van God waren, want God wilde de dood van de Here Jezus (:18).

De verloochening van de Here Jezus geschiedde "uit onwetendheid". Dat maakt duidelijk, dat Petrus weet, dat de Joden een onopzettelijke zonde gedaan hebben. De Torah maakt immers onderscheid tussen opzettelijke en onopzettelijke zonden (Leviticus 22:14; Numeri 15:22-29 en Hebreeën 9:7). Voor opzettelijke zonden is een offer niet mogelijk. Deze dient altijd bestraft te worden (Numeri 15:30 en Hebreeën 10:26). Voor onopzettelijke zonden kan een offer worden.

Terwijl de Joden geroepen hebben, dat Jezus' bloed over hen en hun kinderen zou komen, hebben zij daarmee niet een oordeel over zich afgeroepen. Het was onopzettelijk zegt Petrus hier. Ook de Here Jezus aan het kruis maakte duidelijk, dat het om een onopzettelijke zonde ging. Daarom vroeg Hij de hemelse Vader om het hun te vergeven, omdat ze niet wisten wat ze deden (Lucas 23:34). Het afwijzen van de Here Jezus behoorde bij het plan van God en diende zo te geschieden. Nu kon Jezus' bloed ook geen oordelend bloed voor hen zijn. Trouwens, het bloed van de Here Jezus is nooit oordelend bloed. Het is altijd en alleen verzoenend bloed. Zeker, nu de Joden recht hadden op een offer, omdat zij onopzettelijk zondigden. En ze kregen het offer. Ze kregen het meteen. Ze kregen het offer van de Knecht van de Heer, de Messias, die Zijn offer voor hen bracht aan het kruis op Golgotha.

Denk er aan, dat onopzettelijk niet betekent: onschuldig!. Wie onopzettelijk zondigt is ook schuldig. Daarom moet er juist een offer gebracht worden.

Vervolgens maakt Petrus duidelijk, dat de verzoening voor de Joden niet een automatische zaak is, maar die weliswaar het hele Joodse volk wordt aangeboden, maar alleen effectief wordt bij iedere individuele Jood, die voldoet aan de volgende voorwaarde: "Wend u af van uw huidige leven en keer terug tot God om vergeving te krijgen voor uw zonden." (:19) In het Grieks worden hier twee bijzondere woorden na elkaar gebruikt, die absoluut bij elkaar horen: metanoia en epistrephein. Beide woorden komen samen voor in deze tekst en ook in Handelingen 26:20.

Het eerste woord (metanoia - zie ook Handelingen 2:38) is bij ons vertaald als "wend u af van uw huidige leven." Dat is een beetje te vrij vertaald. Het wil zeggen, dat je verandert van gedachten, van inzichten. Wij komen het in het Oude Testament tegen als teshuva, dat is: tot inkeer komen. Daartoe roept Petrus het volk op. Ze moeten tot inkeer komen. In de NBG vertaling heet dit "bekering". In deze tekst staat in de NBG vertaling: "Kom tot berouw". Het betekent, dat je tot andere gedachten moet komen, dat je berouw moet hebben over de situatie waarin je nu verkeert omdat je tot een beter inzicht bent gekomen, waarbij je het huidige leven verafschuwt en nu een ander leven wilt beginnen.

Het tweede woord (epistrephein) is bij ons vertaald als "keer terug tot God". Het betekent, dat je verandert van richting in je leven. Terwijl metanoia in je gedachten en in je hart plaats vindt, is epistrephein iets dat je hele levenswandel en levenswijze bepaalt. Je kiest een nieuwe levensrichting. Je krijgt een nieuw doel in je leven. Je vaart een andere koers dan je eerder deed. Je gaat een andere kant uit.

Vervolgens vertelt Petrus wat je krijgt als je dit doet: vergeving voor je zonden (:19). Het woord dat bij ons met "vergeving" vertaald is, is echter niet het gewone woord voor vergeving. Eigenlijk is nu de NBG vertaling correcter. Die zegt, dat je zonden "uitgedelgd" worden. Het Griekse woord exaleiphoo betekent letterlijk uitwissen en ook ongeldig maken (zie Colossenzen 2:14). Het woord werd bij de Grieken gebruikt als iets of iemand helemaal gezalfd werd of helemaal gewassen werd. Het werd ook gebruikt als "bestrijken", namelijk als iets met kalk bedekt werd (witkalken of pleisteren). Er ging een nieuwe laag overheen en het oude was niet meer zichtbaar. Het had ook de betekenis van iets uitwrijven, of afwrijven, iets uitwissen, doorhalen, doen verdwijnen. In die betekenis komen wij het tegen. Als je het ziet als letters die op een schoolbord geschreven staan en die nu met een natte spons verwijderd worden, heb je de goede betekenis. Of om het in moderne taal te zeggen: Het is net als delete in je PC.

 


Jezus, de Joden en de opstanding


"God heeft zijn dienaar allereerst voor u laten opstaan en hem naar u gezonden om ieder van u die zich afkeert van zijn slechte daden te zegenen." (Handelingen 3:26)

Het woord "allereerst" is de vertaling van het Griekse woord proton. Wij komen het o.a. tegen als over de Here Jezus gesproken wordt, dat Hij de eerstgeborene is. Dan wordt niet bedoeld de eerste in de tijd, maar de eerste in belangrijkheid, de voornaamste, de belangrijkste. Zo moeten wij het ook hier zien.

Natuurlijk: het Joodse volk was voor wat de tijd betreft, het eerste volk dat gered werd. Maar het is ook het belangrijkste volk dat gered is. Israël is in Gods ogen het belangrijkste volk op aarde! Het is Zijn Zoon, Zijn oogappel.

"De HEER heeft Jakob uitgekozen, Israël als zijn kostbaar bezit." (Psalm 135:4) "Omwille van mijn volksgenoten, de broeders en zusters met wie ik mijn afkomst deel, zou ik bijna bidden zelf vervloekt te worden en van Christus gescheiden te zijn; omwille van hen, de Israëlieten, die God als zijn kinderen heeft aangenomen en aan wie hij zijn nabijheid, de verbonden, de wet, de tempeldienst en de beloften heeft geschonken; omwille van het volk dat van de aartsvaders afstamt en waaruit Christus is voortgekomen. God, die boven alles verheven is, zij geprezen tot in eeuwigheid. Amen." (Romeinen 9:3-5)

"Want zelf zou ik wel wensen van Christus verbannen te zijn ten behoeve van mijn broeders, mijn verwanten naar het vlees; immers, zij zijn Israëlieten, hunner is de aanneming tot zonen en de heerlijkheid en de verbonden en de wetgeving en de eredienst en de beloften; hunner zijn de vaderen en uit hen is, wat het vlees betreft, de Christus, die is boven alles, God, te prijzen tot in eeuwigheid! Amen." (NBG)

Hier schrijft Paulus: God heeft het volk Israël als Zijn kinderen aangenomen. God heeft het volk Israël Zijn heerlijkheid, nabijheid en aanwezigheid geschonken (de wolk- en vuurkolom). God heeft het volk Israël verschillende verbonden gegeven, d.w.z. verschillende verbonden met hen gesloten (Genesis 12; 15; 22; 2 Samuel 7:13; Ezechiël 36:26,27). God heeft het volk Israël Zijn wet, Zijn Torah gegeven. God heeft het volk Israël de tempeldienst met zijn offerdienst gegeven. God heeft het volk Israël verschillende beloften gedaan. God heeft het volk Israël enkele zeer bijzondere voorvaderen (Abraham, Izaak en Jacob) gegeven. God heeft het volk Israël Zijn Messias gegeven. Dit alles heeft God alleen aan Israël gegeven. Er is geen enkel ander volk op aarde, dat kan zeggen, deze zegeningen van God ontvangen te hebben. Israël is uniek.

Zo wordt dit woord "allereerst" (proton) ook in Romeinen 1:16 gebruikt: "Voor dit evangelie schaam ik mij niet, want het is Gods reddende kracht voor allen die geloven, voor Joden in de eerste plaats, maar ook voor andere volken."

Zo was het in de eerste plaats voor het Joodse volk dat de Here Jezus opstond uit de dood. Hij was juist voor hen gestorven en Hij stond juist voor hen op uit de dood. De Messias zou immers juist voor het Joodse volk komen en juist hen met God verzoenen. Zo werd juist voor het Joodse volk Gods zegen openbaar. God zegende hen door de Here Jezus voor hen te laten sterven en voor hen uit de dood te laten opstaan.

Het resultaat hiervan zou zijn, dat zij zich zouden afkeren van hun slechte daden, van hun verkeerde levenswandel (:26). Zij zouden niet meer zelf hoeven strijden om niet de verkeerde paden te bewandelen. Nee, God zou hen zo bijzonder zegenen, dat Hij de neiging om op het verkeerde pad te gaan, van hen zou wegnemen. God Zelf zou ervoor zorgen, dat de Israëlieten niet zouden zondigen. Hij zou de neiging tot het kwade uit hun hart wegnemen.

Deze zegen zouden zij niet ontvangen in de tijd waarin wij nu leven. Wij hebben dat immers ook niet. Het zou komen in de dagen waarover Handelingen 3:24 spreekt. Dat zijn de dagen als God de vervallen hut van David herstelt (vgl. Handelingen 3:21), als de tijden van verkwikking en rust komen (Handelingen 3:19,20). Dat is de tijd van het Messiaanse vrederijk als heel Israël als een God toegewijd volk zal leven.

 


Jezus, bewogen met de Joden


"Het moge duidelijk zijn: hij is niet begaan met het lot van engelen, hij is begaan met het lot van de nakomelingen van Abraham. Daarom moest hij in alles gelijk worden aan zijn broeders en zusters; alleen dan zou hij in aangelegenheden tussen God en zijn volk een barmhartige en betrouwbare hogepriester zijn, die verzoening bewerkt voor hun zonden. Juist omdat hij zelf op de proef werd gesteld en het lijden volbracht heeft, kan hij ieder die beproefd wordt bijstaan." (Hebreeën 2:16-18)

Hoeveel liefde de Heer ook mag hebben voor de engelen en de hele wereld, Zijn grootste liefde geldt de nakomelingen van Abraham. Wij zullen moeten bedenken, dat dit betekent, dat de Heer Zich niet het lot van de gevallen engelen heeft aangetrokken en ook niet in de eerste plaats het lot van de gehele wereld. Natuurlijk had God liefde voor de gehele kosmos, zoals Johannes 3:16 zegt, maar Zijn eerste liefde ging uit naar de nakomelingen van Abraham.

Er is iets opmerkelijks. Hebreeën 2:16 zegt in het Grieks niet, dat de Heer Zich alleen vroeger bekommerde om Israël. Er staat een tijdvorm die wil zeggen, dat de Heer er nog steeds mee doorgaat. Hij bekommert Zich nog steeds om Israël. Dat doet Hij ook in een tijd dat veel Joden zich niet om God of om de Here Jezus bekommeren. Maar Hij bekommert Zich wel om hen! Hij bekommert Zich om Joden in het land Israël, in Amerika en in Rusland, in Frankrijk en in Nederland. Hij is hen nog nooit vergeten. Zijn grote liefde, de liefde van Zijn hart gaat nog steeds naar hen uit. Zo is God!

In die liefde om te redden werd de Here Jezus niet gelijk aan de mensen in Rome of Athene, Corinthe of Egypte. Hij werd gelijk aan Zijn broeders in Israël. Hij kwam niet als een kind van de wereld naar de aarde. Hij werd niet geboren als een kleine Romein of een kleine Griek. Hij werd geboren als een kleine Jood.

Om het Joodse volk te kunnen redden, zegt Hebreeën 2:17, werd Hij in alles gelijk gemaakt aan de mensen van Zijn eigen volk, het Joodse volk. Hij zag er niet slechts uit als een Jood, Hij droeg niet alleen Joodse kleding, Hij sprak niet alleen hun taal, Hij was echt één van hen! Hij werd niet alleen een mens op aarde, Hij werd een Joodse man op aarde.

Hij werd ook de Hogepriester tussen Israël en God. Ja, dat staat er. Hij was Hogepriester van Zijn volk en bewerkte zo verzoening voor de zonden van het Joodse volk. Het beeld dat hier geschetst wordt is ook een uiterst Joods beeld. Het is het beeld van de Hogepriester die op de Grote Verzoendag de enige is die al het echte werk verricht en zo verzoening bewerkt voor het Joodse volk. Hij is degene die op de Grote Verzoendag het Heilige der Heiligen binnengaat om daar verzoening te bewerken voor het gehele volk en in eerste instantie niet voor niet-Joden!

Het is onvoorstelbaar om telkens weer te zien hoe onvoorstelbaar zelfingenomen veel christenen zijn. Zij menen, dat zij ook hogepriesters zijn. Als bij het sterven van de Here Jezus op Golgotha de voorhang in de tempel scheurt is dat voor hen het teken, dat zij nu ook het Heilige der Heiligen kunnen binnen wandelen. De toegang is nu toch vrij, zo zeggen zij.

Zou het ook wat anders kunnen betekenen? Dat schijnen zij zich nooit af te vragen. Zou het ook kunnen betekenen, dat God liet zien, dat de toegang op dat moment vrij werd voor de door God gezonden Hogepriester, de Here Jezus? Zou het kunnen betekenen, dat God hier een teken gaf, dat Hij het offer van Zijn Zoon aanvaard had en dat Hij daarom het Heilige der Heilige voor de nieuwe Hogepriester opende?

 


Jezus, de bewogen Hogepriester


Als een Jood in de tijd van de tempel een offer kwam brengen, moest hij aan de priester opbiechten wat hij gedaan had. Dat kon weleens een beschamend moment zijn. Zeker als je aan de hogepriester zelf moest vertellen hoe verkeerd je geweest was. De hogepriester was immers een man van gezag, een man van autoriteit, een man tegen wie je opkeek.

Stel u voor een mens in de tijd van de tempel, die vol schroom zijn zonde aan de hogepriester opbiechtte en dacht nu een stevige schrobbering van de hogepriester te krijgen. Na het opbiechten van zijn zonden keek hij vol schroom op naar de hogepriester en keek in een paar vriendelijke begrijpende ogen. Geen veroordeling, wel liefde. Zo is de Here Jezus ook!

Vandaag mogen wij dat ook toepassen op onszelf. De Heer is nu ook onze grote Hogepriester en Hij is ook vol ontferming bewogen als u of ik gezondigd hebben. Hij heeft ons echt lief.