Na de dood...

Lucas 16 : 19-31 07-12-1997

 

Wat gebeurt er als een mens sterft? Wat gebeurt er als een ongelovige sterft en wat gebeurt er als een gelovige sterft? Wat is het verschil in het leven na de dood tussen een gelovige en een ongelovige? Als een mens sterft, sterft dan alleen het lichaam en leeft de ziel voort, of sterft de ziel ook en is met de dood "alles afgelopen"? Of komt de ziel in een situatie van bewusteloosheid terecht en is er na de dood een zieleslaap? Op deze en dergelijke vragen zullen wij het antwoord in de Bijbel moeten zoeken. Hoewel de Bijbel niet alles in details vertelt, geeft de Bijbel ons toch wel veel informatie.

 

Wat is sterven?

 

Als een mens sterft, sterft in ieder geval zijn lichaam. Het lichaam is dood en wordt in de aarde gelegd, waar het tot zijn oorspronkelijke materiaal terugkeert: aarde. Hierin beleeft een gelovige een bijzondere symboliek. Hij weet, dat de mens ontstaan is, omdat God bij zijn schepping materiaal van de aarde gebruikt heeft. Nu hij na zijn dood weer aan de aarde wordt toevertrouwd, keert hij terug tot het oorspronkelijke materiaal, waarvan God hem gemaakt had. Daarom begraven wij onze doden en cremeren wij hen niet, omdat as niet het zelfde is als het aardse stof, waarvan de mens gemaakt was. Bij het cremeren keert de mens niet tot zijn oorspronkelijke staat en materiaal terug en missen wij de Bijbelse betekenis en rekenen wij zelf af met het lichaam, in plaats van het terug te geven aan God, zoals gebeurt met begraven.

Hoewel veel ongelovige mensen menen, dat bij de dood ook de ziel sterft, leert de Bijbel duidelijk, dat de ziel niet sterft. De ziel kan niet sterven. Bij de dood blijft de ziel gewoon verder leven. Niet hier op aarde, maar op een andere plaats. De gelovigen uit het Oude Testament wisten al, dat de ziel na het sterven verder leefde. Zie Prediker 12:1.

Er is verschil in plaats voor de zielen na de dood. De zielen van de ongelovigen zijn niet op dezelfde plaats als de zielen van de gelovigen. De toestand van de zielen van de ongelovigen is ook niet het zelfde als de toestand van de zielen van de gelovigen. Ook is hierin verschil in onze tijd in vergelijking met de Oud Testamentische tijd. Wij zullen hierna het bewijs vanuit de Bijbel leveren.

 

Wat gebeurde er na de dood in de Oud Testamentische tijd?

  1. Wat gebeurde er met het lichaam?
    In de tijd van het Oude Testament ging het lichaam van de overledene, net als in onze tijd, naar het graf. Het lichaam ging daarheen met een tweevoudig doel. Ook dat is gelijk aan onze tijd. Het doel was en is:

    1. Het lichaam ging naar het graf om tot ontbinding over te gaan en terug te keren naar zijn oorspronkelijke materiaal: stof, aarde.
    2. De resten van het lichaam van de mens wachtten in de aarde op de dag der opstanding, die eens zal komen. Dan zullen de resten van de overledene weer bij elkaar komen en weer een lichaam met beenderen, spieren, pezen, vlees, organen en huid vormen.
    Het wachten in de aarde van het lichaam, wordt in de Bijbel ook wel "slapen" en "ontslapen" genoemd. Het lichaam rust in de aarde en wacht daar, al slapende, op de grote dag der opstanding. De Bijbel kent dus wel een "slapen na de dood", maar geen "zieleslaap", maar een "slaap van het lichaam". Dit moeten wij goed zien en deze twee moeten wij niet met elkaar verwarren.
    Zo lezen wij bijvoorbeeld, dat na de dood van de Here Jezus "vele lichamen der ontslapen heiligen werden opgewekt" (Matth. 27:52). Bij de steniging van Stephanus lezen wij: "Met deze woorden ontsliep Stephanus" (Hand. 7:60). Dat het hier niet gaat over een slapen van de ziel, maar van een slapen van het lichaam, bewijst Hand. 13:36, waar staat: "David is ontslapen en hij heeft ontbinding gezien." Het ontslapen wordt hier gekoppeld aan de ontbinding, wat duidelijk maakt, dat het hier niet gaat over de ziel, maar over het lichaam.
  2. Wat gebeurde er met de ziel?
    Bij het sterven verlaat de ziel het lichaam. Terwijl in de tijd na de opstanding van de Here Jezus de zielen van de gelovigen en van de ongelovigen niet meer naar de zelfde plaats gaan, was dat in de tijd van het Oude Testament wel het geval. Wij moeten er daarom goed op letten, dat er verschil is in de bestemming van de ziel na het sterven tussen de tijd van het Oude Testament en de tijd van het Nieuwe Testament.

    1. De ziel na het sterven in het Oude Testament
      In de tijd van het Oude Testament was er één grote "verzamelplaats" voor de zielen van de gestorvenen, ongeacht of het om verloren mensen of om behouden mensen ging. Wel was die verzamelplaats verdeeld in twee gescheiden afdelingen, waarbij de behoudenen in de ene afdeling waren en de verlorenen in de andere afdeling.

      De verzamelplaats voor al deze zielen noemt de Bijbel "het dodenrijk". Het woord "dodenrijk" is de vertaling van het Hebreeuwse woord "sheool" en van het Griekse woord "hades". In Psalm 9:10 wijst David op dit dodenrijk, als hij zegt, dat zijn ziel niet in het dodenrijk achtergelaten zal worden. Hij bevestigt, dat zijn ziel eens naar het dodenrijk zal gaan. Het zal er echter niet voor altijd blijven. Op de dag van de opstanding zal Davids ziel het dodenrijk verlaten en verenigd worden met het uit de aarde opgestane lichaam.

      Men heeft de woorden sheool en hades niet in alle Bijbelvertalingen op de juiste wijze vertaald, waardoor er heel wat verwarring ontstaan is. De Staten Vertaling bijvoorbeeld vertaalt deze woorden als "hel". In de Staten Vertaling wordt in Psalm 9:10 dus niet over het dodenrijk gesproken, maar over de hel. Zo ook in Lucas 16:23, waar wij in de Staten Vertaling lezen, dat de rijke man zijn ogen opsloeg in de hel (in plaats van in het dodenrijk). Hierdoor is ook het misverstand ontstaan, zoals in de apostolische geloofsbelijdenis staat, als zou de Here Jezus "nedergedaald zijn ter helle".

      De Here Jezus is nooit in de hel geweest. Na Zijn sterven aan het kruis was Zijn ziel gedurende drie dagen en drie nachten in het dodenrijk en niet in de hel! Dat maakt ook Hand. 2:30,31 ons duidelijk, als David zegt, dat de Here Jezus wel naar het dodenrijk zou gaan, maar er niet zou blijven.

      De Staten Vertaling heeft ook een fout gemaakt in de vertaling van Genesis 37:35, waar in de Nieuwe Vertaling staat, dat Jacob, nadat hij vernomen had, dat zijn zoon Jozef dood zou zijn, zei: "Rouw dragend zal ik tot mijn zoon in het dodenrijk neerdalen." De Staten Vertaling vertaalt het woord sheool hier opnieuw verkeerd. Nu vertaalt het dit woord niet als "hel" maar als "graf". Jacob zou dan gezegd hebben, dat hij bij Jozef in het graf wilde neerdalen. Dit kan zelfs niet, want Jacob meende, dat Jozef door een wild dier was opgegeten. Hij had dus geen graf. Neen, Jacob wil verenigd worden met de ziel van Jozef in het dodenrijk. (Ook bijvoorbeeld in Gen. 49:16 en Psalm 88:4 heeft de Staten Vertaling ten onrechte "graf" vertaald in plaats van "dodenrijk" en lijkt de Staten Vertaling te zeggen, dat de ziel van de overledene naar het graf gaat. Het lichaam gaat echter naar het graf en de ziel gaat naar het dodenrijk.) Door deze foute manier van vertalen zijn ook de mensen van het Wachttoren genootschap op het verkeerde been gezet. Zij spreken ook over "hel" als het gaat over "het dodenrijk".

      De geschiedenis van Korach, Dathan en Abiram vertelt ons, dat deze mensen met lichaam en ziel in het dodenrijk zijn terecht gekomen. De Staten Vertaling vertaalt dan weer, dat deze mensen in de hel terecht gekomen zijn. Dat is onmogelijk. De hel is tot op de dag van vandaag leeg. Pas na het oordeel voor de grote witte troon gaan de veroordeelden naar de hel. Numeri 16:28-33 vertelt, dat ze naar het dodenrijk zijn neergedaald. Dit gedeelte lijkt ons er op te willen wijzen, dat het dodenrijk "beneden" is. Zoals de hemel "boven" is, zo is het dodenrijk "beneden". Dit beneden lijkt zelfs binnen in de aarde te zijn. Jesaja 14:9 spreekt ook over het dodenrijk, dat "beneden" is. Ephese 4:9,10 vertelt, dat de Here Jezus na Zijn sterven in het dodenrijk geweest is en dat dit dodenrijk zich bevindt in de lagere, aardse gewesten.

      Toen de Here Jezus aan het kruis hing, sprak hij met één van de twee misdadigers over hun beider toekomstige bestemming. De Heer sprak niet met hem over de plaats waar hun lichaam naar toe gebracht zou worden, maar over de plaats waar hun zielen naar toe zouden gaan. De Heer liet merken, dat hun beider ziel naar dezelfde plaats zou gaan. De Heer noemde deze plaats "het paradijs" (Lucas 23:43).

      Wij moeten er goed op letten, dat in vier verschillende periodes er in de Bijbel telkens een andere plaats aangewezen wordt, als het over het paradijs gaat.

      1. Toen de zonde nog niet zijn intrede gedaan had op de aarde, heette de Hof van Eden ook wel "het paradijs". Hier leefden de mensen niet n hun dood. Hier waren levende mensen, die nog niet gebukt gingen onder de gevolgen van de zonde.
      2. Na de zondeval horen wij over een andere plaats, die ook "het paradijs" genoemd wordt. Nu gaat het over die ene afdeling in het dodenrijk, waar de behoudenen zich bevinden. Het paradijs is dus niet het hele dodenrijk, maar alleen de afdeling waar de behoudenen zich bevinden. Over deze plaats horen wij, als de Here Jezus met die ene misdadiger spreekt over hun toekomstige bestemming, de bestemming van hun ziel.
      3. Vervolgens horen wij na de opstanding van de Here Jezus over een nieuwe plaats, die nu de naam draagt van het paradijs. In 2 Cor. 12:2-4 heeft de apostel Paulus het over iemand, die naar de "derde" hemel gevoerd was en daar "in het paradijs" was. Nu is het paradijs dus in de hemel. Ook in onze tijd is het paradijs nog steeds in de hemel.
      4. Tenslotte lezen wij in Openbaring 21 over een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, waarbij het nieuwe Jeruzalem uit de hemel naar de aarde nederdaalt. Dit lijkt ons duidelijk te maken, dat het paradijs dan weer op aarde zal zijn, als de mensen weer in reinheid en heiligheid, dus zonder zonde, op aarde wonen zullen.
      Een heel bijzondere beschrijving van dit dodenrijk vinden wij in Lucas 16:19-31. In dit gedeelte wordt ons door de Here Jezus Zelf veel informatie verschaft over het leven na de dood. Er zijn mensen, die menen, dat wij hier "slechts" met een gelijkenis te doen hebben en dat wij niet te veel waarde moeten hechten aan de woorden van de Here Jezus. Dit is een omgaan met de Bijbel, die ons als gelovigen niet past.

      Lucas vertelt ons nergens, dat de woorden van de Here Jezus een gelijkenis waren. Alle keren als in de Bijbel sprake was van een gelijkenis, werd dit ook speciaal vermeld. Hier wordt het niet vermeld en hebben wij dus ook geen gelijkenis maar een beschrijving van het dodenrijk, zoals dit werkelijk is. Trouwens, in gelijkenissen hoor je de Here Jezus nooit namen noemen, terwijl Hij het hier duidelijk heeft over Lazarus.

      Als iemand echter wil vast houden, dat wij hier een gelijkenis hebben, moet hij zich goed realiseren, dat als zo'n gelijkenis ons dingen zou vertellen, waar wij niets aan hebben, de gelijkenis geen enkele betekenis meer zou hebben. De Here Jezus zou hier dan onbelangrijke en onbenullige dingen verkondigd hebben. Dat kan en wil toch niemand van Hem geloven? Ook al zou het hier om een gelijkenis gaan, dan moet de boodschap daarvan toch dezelfde zijn als wanneer wij dit gedeelte als een geschiedenis opvatten.

      Als het gaat over het lichaam, wordt de aandacht vooral gevestigd op de rijke man uit deze geschiedenis. Er staat, dat zijn lichaam begraven werd. Ook al was de man zelf verloren, ook zijn lichaam zou op de dag der opstanding uit het graf verrijzen.

      Als het gaat over de ziel, wordt de aandacht vooral gevestigd op Lazarus. Er staat, dat de engelen kwamen en hem, dat is zijn ziel, zijn persoonlijkheid, gedragen hebben tot in Abrahams schoot. "Abrahams schoot" was een Joodse uitdrukking, die sprak van de opperste gelukzaligheid, van troost, van zegen en van vreugde in het hiernamaals. Het is dus de plaats, waar de behoudenen zijn. Hier komt de ziel niet op eigen kracht terecht. De engelen brengen je er naar toe. Zij "escorteren" je niet slechts op de weg er naar toe. Zij "dragen" je. Zij nemen je op en brengen je er naar toe. Dat betekent, dat een gelovige die sterft, door de engelen weggebracht wordt naar de heerlijkheid.

      Als beide mannen in het dodenrijk zijn aangekomen, blijkt, dat de één in de ene afdeling van het dodenrijk is, terwijl de ander in de andere afdeling is. Hoewel zij elkaar zien en contact met elkaar kunnen hebben, kunnen zij toch niet bij elkaar komen. Voor de rijke man is het jammer, dat hij zijn plaats van straf niet kan verlaten. Hij wordt er gepijnigd. Voor Lazarus is het gelukkig, dat hij zijn plaats van heerlijkheid niet kan verlaten. Tussen beide afdelingen is een grote kloof, een onoverkomelijke kloof.
    2. De ziel na het sterven in het Nieuwe Testament
      Na de opstanding van de Here Jezus horen wij niet meer, dat een gelovige nog naar het dodenrijk ging. Ja, de ongelovigen gaan er nog wel naar toe, maar de gelovigen niet meer. De gelovigen gaan nu "naar de Here Jezus", naar "het Vaderhuis met de vele woningen", naar de "heerlijkheid". Dit alles is niet in het dodenrijk, maar in de hemel zelf. Laat u niet in de war brengen door te denken, dat de zielen van de gelovigen nog steeds naar het dodenrijk gaan. Zij gaan naar de hemel, om daar met de Here Jezus verenigd te worden.

      Er moet op de opstandingsdag iets bijzonders gebeurd zijn, zo blijkt uit de beschrijving, die de Bijbel ons geeft. Op de morgen van de opstandingsdag wilde Maria van Magdala de Here Jezus aanraken. Hij verbood dit toen met de woorden: "Houd Mij niet vast, want Ik ben nog niet opgevaren naar de Vader" (Joh. 20:17). In de avond van diezelfde dag zei de Here Jezus tegen Zijn discipelen: "Betast Mij..." (Lucas 24:39) Later zei Hij ook tegen Thomas: "Breng uw vinger hier en zie Mijn handen en breng uw hand en steek die in mijn zijde" (Joh. 20:27)

      In de morgen van de opstandingsdag mochten de mensen de Here Jezus niet aanraken, omdat Hij nog niet opgevaren was naar de Vader. In de avond van diezelfde dag mochten zij Hem echter wel aanraken. De enig mogelijke conclusie is, dat in de tussentijd, dus op die zelfde dag, de Here Jezus bij de Vader geweest is. Hij is daar bij de Vader geweest als reactie op Zijn opstanding. Wat moest Hij dan bij de Vader doen?

      Ephese 4:8-10 geeft hier het antwoord. Hier gaat het klaarblijkelijk niet over de dag van Zijn hemelvaart, maar over die opstandingsdag, waarop wat bijzonders gebeurd is. Op deze dag "is Hij opgevaren naar de hoge en heeft Hij krijgsgevangenen meegenomen." Over deze krijgsgevangenen, die naar de hemel meegenomen zouden worden, lezen wij niets op de hemelvaartsdag.

      Het woord "krijgsgevangen" komt hier wat ongelukkig over. Het roept bij ons gedachten op aan oorlog en mensen, die tegen hun wil meegenomen worden. Het gaat echter om iets anders, wat hier wel op lijkt.

      De Heer heeft inderdaad een strijd gestreden. Geen aardse strijd, maar een geestelijke strijd. Hij heeft de satan verslagen en Hij heeft Zijn overwinningsbuit meegenomen naar de hemel. Wat is deze overwinningsbuit? Dat waren de gelovigen uit de tijd van het Oude Testament, die in de paradijskant van het dodenrijk wachtten op de verlossing, die de Here Jezus zou bereiden, waarna zij de hemelse heerlijkheid zouden kunnen binnen gaan.

      Op de dag van Zijn opstanding heeft de Here Jezus dus alle gelovig gestorvenen uit de paradijskant van het dodenrijk "bevrijd" en gebracht naar de hemelse heerlijkheid, waarna het paradijs nu ook in de hemel is, zoals Paulus schrijft in 2 Corinthe 12.

      Dit betekent, dat de ene afdeling van het dodenrijk nu leeg is. De andere kant is niet leeg. De anderen zijn niet naar de hel overgebracht. De verlorenen gaan pas na het oordeel voor de grote witte troon naar de hel (zie Openbaring 21:8). Nu zijn zij nog in de straf afdeling van het dodenrijk, waar zij reeds gepijnigd worden.

      Nu gaan de gelovigen naar Here Jezus, naar de hemel (Philippenzen 1:23). Velen kijken er naar uit, dat zij daar hun overleden geliefden zullen terug zien. Dat is een hele troost voor hen. Belangrijker dan het zien van de overleden geliefden is het feit, dat wij daar onze Verlosser zullen zien, de Here Jezus. Wij zullen Hem zien en Hem danken voor de redding, die Hij ons bereid heeft.

      Ook wij, als gelovigen, worden door de engelen in de hemel gebracht. Als je daar even bij stil staat, realiseer je je, dat wij hier iets heel bijzonders hebben. Iedere keer als een kind van God de hemel binnen komt, komt hij in het gezelschap van een aantal engelen de hemel binnen. Ieder kind van God komt op een vorstelijke wijze de hemel binnen. Ieder kind van God maakt als het ware een koninklijke intocht in de hemel. Er zijn engelen die hem bij zijn binnenkomen in de hemel vergezellen. Er zijn engelen, die hem bij aankomst in de hemel opwachten. Er zijn vele gelovigen, die zich eveneens op zijn binnenkomen verheugen.

      Voor de gelovige zelf betekent het ook bijzonder veel. Ineens is hij verlost van het lichaam, dat de kenmerken van de zonde droeg. Ineens heeft hij geen vernederd lichaam meer. Ineens heeft hij geen last meer van de zonde. Ineens geen pijn meer, geen zorgen meer, geen verdriet meer, geen zorgen meer, geen teleurstelling meer, enz. Ineens volkomen vreugde en heerlijkheid. Ineens allemaal engelen en verheerlijkte gelovigen om je heen. Ineens ben je bij de verheerlijkte Gemeente. Ineens ben je bij de zaligen uit het Oude Testament. Daar zie je Adam en Eva, Abraham en Sara, Jacob, Rachel en Lea, Izak en Rebecca, Mozes, aäron en Mirjam, David en Salomo, Elia en Elisa, Jesaja en Jeremia, Ezechiël en Daniël, Johannes de Doper, Jozef en Maria, Petrus en Paulus, Johannes en Nathanaël en vele, vele anderen. Wat een heerlijkheid zal dat zijn!

Hoe is het in het hiernamaals?

 

Uit de beschrijving die de Here Jezus gaf met betrekking tot de rijke man en Lazarus kunnen wij leren, hoe het in het hiernamaals is. In de eerste plaats zien wij, hoe het in het verleden in het dodenrijk was, zowel in de afdeling van de verlorenen als in de afdeling van de behoudenen. In de tweede plaats kunnen wij een aantal van deze feiten toepassen op de hemel en weten wij ook hoe het in de hemel is.

  1. Er is geen zieleslaap, er is bewustheid. Van de rijke man staat geschreven, dat hij na zijn overlijden in het dodenrijk aankwam en daar zijn ogen opsloeg en daar zowel Abraham als Lazarus zag, die zich in de andere afdeling van het dodenrijk bevonden. De man was zich ook terdege bewust, dat hij zichzelf in de andere afdeling van het dodenrijk bevond. Hij voelde wat er met hem gebeurde; hij voelde de pijn en had grote dorst. De man sliep dus niet, maar was volkomen bij bewustzijn. Na de dood verlies je dus niet je bewustzijn, maar blijf je volkomen bij je positieven.
  2. Er is herkenning. De rijke man zag zowel Abraham als Lazarus en hij herkende beiden. Lazarus was natuurlijk niet moeilijk te herkennen, want die had hij tijdens zijn leven op aarde ook gekend. Nu zag hij echter Abraham voor het eerst en hij herkende hem meteen. Niemand hoefde hem te vertellen, dat die man Abraham was. Dat wist hij gewoon. Zijn kennis was dus, in vergelijking met de situatie op aarde, niet kleiner geworden, maar juist groter geworden.

    In de hemel zullen wij ook elkaar herkennen. Wij zullen weten wie Adam is, wie Abraham is, wie Elia is, wie Paulus is en wie al die anderen zijn. Mensen, die op aarde nog weleens moeite hadden met het onthouden van namen en gezichten, zullen daar in de hemel geen last meer van hebben. Ook wij zullen elkaar herkennen in de hemel.
  3. Er is communicatie. In deze geschiedenis horen wij Abraham en de rijke man met elkaar een gesprek voeren. Zij hebben contact met elkaar en praten met elkaar. Zij zijn dus niet stomme geesten, die zich in het hiernamaals bevinden, maar zij functioneren op dezelfde wijze als zij vroeger op aarde deden. Zij hebben echter alleen een ziel en geen lichaam.

    In Jesaja 14:9-11 lezen wij over de koning van Babel, die ook in het dodenrijk aankomt, ook in de afdeling van de verlorenen. Jesaja beschrijft dan wat er bij zijn aankomst in het dodenrijk gebeurt: "Het dodenrijk beneden is in beroering. Alle koningen van de volken staan van hun tronen op. Zij allen vangen aan tot u te zeggen: 'Ook gij zijt krachteloos geworden als wij...'"
  4. Er is herinnering. Abraham zei tegen de rijke man: "Kind, herinner u, hoe gij het goede tijdens uw leven hebt ontvangen..." (Lucas 16:25) Ook wordt verteld, dat de rijke man sprak over zijn vijf broers, die nog op aarde leefden. Hij was dus de gezinssamenstelling niet vergeten en was ook niet vergeten, hoe zijn broers op aarde leefden. Deze herinnering moet voor de verlorenen één van de grootste straffen zijn, terwijl het voor de gelovigen behoort bij de grootste zegeningen.

    De ongelovigen zullen zich herinneren, hoe zij tijdens hun leven de genade van de Here Jezus hebben aangeboden gekregen, maar deze afgewezen hebben. Zij zullen als gevolg van deze herinnering zwaar te lijden hebben. Aan de andere kant zullen de gelovigen zich herinneren, hoe zij tijdens hun leven de genade van de Here Jezus aanvaard hebben en hoe zij door Zijn verzoenend lijden en sterven voor eeuwig behouden werden. Zij zullen de Here Jezus herkennen als het Lam van God, dat ook hun zonde weggedragen had (vgl. Joh. 1:29).
  5. Er is pijniging of troost. Nadat de rijke man tegen Abraham gezegd had: "Heb medelijden met mij en zend Lazarus, opdat hij de top van zijn vinger in water dope en mijn tong verkoele, want ik lijd pijn in deze vlam", zei Abraham tegen de rijke man: "Kind, herinner u, hoe gij het goede tijdens uw leven hebt ontvangen en insgelijks Lazarus het kwade. Nu wordt hij hier vertroost en gij lijdt pijn." (Lucas 16:24,25) De veroordeelden lijden afschuwelijke pijn en hebben afgrijselijke dorst. De behoudenen daarentegen worden vertroost. Die troost wordt ook duidelijk gemaakt, als de Bijbel hier spreekt over "Abrahams schoot" als plaats van rust en veiligheid voor de behoudenen. Openb. 21:1-4 zegt over het Nieuwe Jeruzalem, dat God Zelf de tranen van de ogen van de mensen zal afwissen. God Zelf zal ons eens vertroosten. Wat een toekomst!

Een belangrijke vraag

 

Een belangrijke vraag, die vaak gesteld wordt, luidt: "Weten zij, die overleden zijn, wat er nu op aarde gebeurt? Zien zij ons? Zien zij hoe wij leven? Zien zij wat er met ons gebeurt?" De Bijbel spreekt hier niet over. Wij kunnen er dus geen duidelijk antwoord op geven. Meestal beantwoorden mensen deze vraag met als uitgangspunt, wat zij zelf denken, hoe het in het hiernamaals zal zijn. Men zegt dan bijvoorbeeld: "Er is geen verdriet in het hiernamaals, dus kunnen zij niet zien, wat er op aarde gebeurt." Dit lijkt aannemelijk. Men vergeet dan echter, dat men in het hiernamaals in een andere situatie verkeert en mogelijk wel in staat is om iets verdrietigs te zien en er zelf niet verdrietig van te worden. Wij denken dan vaak aan de dood van een geliefde en wijzen er op, dat wij aan zo iemand niet kunnen denken, of wij worden weer bedroefd. Wij vergeten dan, dat de tijd alle wonden heelt. Na geruime tijd kunnen wij wel aan de dood van een geliefde denken, zonder er opnieuw bedroefd van te worden. Zo zou het kunnen zijn, dat de overledenen het aardse leven kunnen gadeslaan. Wij mogen niet zeggen, dat zij beslist ons niet zien. Wij weten het gewoon niet. Het kan zijn, dat zij het aardse leven kunnen gadeslaan en dat zij ook ons en hun geliefden op aarde zijn. Het kan ook zijn, dat zij niets van dit alles meer zien. Wij weten het niet. Dit is een verborgenheid, waarover wij geen uitspraak kunnen doen.

Wat wij wél weten, is echter van zo'n rijke inhoud, dat wij er meer dan genoeg aan hebben. Het geeft ons troost en goede moed, ook bij het sterven, zo verzekert Paulus ons (2 Corinthe 5:8). Sinds de opstanding van de Here Jezus heeft de dood voor de gelovige zijn angstaanjagende karakter verloren. Wij gaan ook niet een onzekere toekomst tegemoet. Wij gaan een rijke toekomst tegemoet, die wij ons nog sterker bewust zullen zijn, als wij in een volgend hoofdstuk nadenken over de hemel.

Wie gelooft, gaat een rijke toekomst tegemoet. Natuurlijk, wij willen allemaal leven. Wij verlangen niet naar de dood. Maar als de dood toch eenmaal komt, betekent dit, dat de engelen ons komen halen en ons op een vorstelijke wijze de hemel binnen brengen. In 2 Cor. 5:8 schrijft Paulus, dat als wij (dus onze zielen) het lichaam verlaten, wij bij de Here (dus: in de hemel) onze intrek zullen nemen. Wij gaan niet meer naar het dodenrijk. Wij gaan naar de hemel. Wij gaan een rijke toekomst tegemoet. Gaat u mee?